“Ik blaas je kushandjes toe.
Jij daar aan de andere kant van de dood dan ik.
Ik sla de brug van hier naar daar.
Jij bent alles wat ik doe en alles wat ik doe heeft zin door jou.
Ineens zit ik in een vlaag van sterkte.
Een kracht die alles overstijgt.
Je bent met me verbonden in elke vezel, in elke gedachte en elk gevoel. En ik sta hier deel van het geheel te zijn, het universum. Net als jij. Elders.
Ik huil diep om jouw groeiloosheid van het moment, om jou niet leven en mijn jouloze wereld. Maar door jou kijk ik naar de juiste dingen op de juiste manier. Ik ben.
Ik zoek naar leven, naar liefde, naar dood, naar oorspong, naar delen, naar bedoeling, naar zin. Ik ben.
Hoeveel er nu door me heen stroomt.
Hoeveel kracht en hoeveel hoop. Hoeveel essentie.
Ik vind wat ik niet zocht.
Serendipity.
Leven via mijn lichaam met het wezen der dingen“
Dit schreef ik in mijn 2005 dagboek enkele jaren na de dood van mijn lief toen.
Zoals ik toen ontdekte, onderweg via rouw:
via het modderige rauwe leven, valt Liefde steeds weer te ontmoeten.
Stress, pijn, het gevoel uit elkaar te vallen is een ingang tot dieper leven.
Later zou de taal van Dabrowski me steunen. Maar toen nog niet.
Ik buig.
Buig voor structuren die oplossen, mensen die steeds uit elkaar durven te vallen en pijlers van meningen die omver donderen. Ik buig voor de oerkracht die door ons heen dendert. En ons mensen deel laten voelen van de natuur, die we zijn.
Ik buig voor jou, als jij hier door heen gaat. Of misschien wel: als dit door jou heen gaat. remember: Liefde is de voorkant van rouw die we voelen.